zondag 23 december 2012

Weerom

*

Op straat vlogen de kinderen om me heen. Rechts, links, zijwaarts - nee, diagonaal - bewogen ze. Groepjes werden gevormd, tikkertje hier, verstoppertje daar, iedereen stoof uiteen. En te midden van die chaos, tussen gescheurde broeken en grauwe T-shirts stond ik.

Ik liep voorzichtig, stap voor stap vooruit, een ander, ongestadig toekomst tegemoet. In de verte kon ik de lage huizen zien, schots en scheef, kriskras door elkaar en nooit parallel aan elkaar. Ik liep er recht op af, de kinderen met vuile nagels achter me, hun geluid bleef nog overal om me heen dwalen en achtervolgen.

Ergens te midden die reis, die tergelijke stappen die ik monotoon zette, bonsde mijn hart in een vast, hard ritme die ik lang niet had gehoord. Het was grappig hoe alles opeens zo stil kon vallen. Alleen mijn hart hoorde ik nog - ik hief mijn hand en klopte op de deur.

Achter mij zwommen de kinderen in de lucht met zwaaiende armen en maaiende voeten op morsige straatstenen - en zelfs de straatstenen waren niet in een vast patroon met elkaar verbonden, maar hier en daar willekeurig verspreid. Ik had van steen naar steen gesprongen.

Maar wacht, de deur ging open - een oud vrouwtje met haar hoofddoek half vastgebonden keek me met donkere ogen aan.

'Kan ik je helpen?' vroeg ze.

'Ik weet het niet,' zei ik.

*

De theeglazen hadden roosjes op de zijkant, maar waren vervaagd. De groene stelen waren schemerig zichtbaar door de donkere, bittere thee waar je aan nipte.Die donkere ogen tegenover je hadden opgelicht, verwonderd en ongeloofwaardig. En nu stond ze tegenover je met die houding en stille vragen: Wat kan ik voor je doen?

Je wilt zoveel dingen bespreken.

Je wilt verloren tijd inhalen, al die jaren, die jaren en maanden en weken...

Waarom had het zo lang geduurd?

De zon viel in kieren door de rafelige gordijnen naar binnen en je kon de vlekken op de bank zien - met je vinger zou je ze traceren. Opnieuw en opnieuw tot je moed had verzameld en de woorden uit je mond kon stuwen.

'Kan ik mijn broer zien?'

Natuurlijk kon dat.

*

Hij maakte geen oogcontact met je. Hij snoof zijn neus op toen hij je glimmende schoenen en schone kleren zag. Woorden kon je uit ogen aflezen: rijkeluiskind, verwend aapje, wat kom je hier doen?

Je boog je hoofd voorover en klemde je handen. Hij keek je strak aan met diezelfde donkere ogen die jullie samen deelden.

En een tijdje later hoorde je hoe de deur dichtsloeg.

*

Ze friemelde met haar hoofddoek en je wilde uitreiken met je hand naar haar handen om ze stil te zetten. Buiten klonken de krekels luid en onmisbaar. Je schreef je nummer op een papiertje. Ze vouwde het driemaal en stopte het weg in de zak van haar fleurige rok.

Op weg naar huis - het huis waar je was opgegroeid door familie dat eigenlijk geen familie was - zag je (ooit gekleurde, maar nu vervellende) fietsen hier en daar tegen de muren zuchtend leunen. Je schopte een aantal roerloze stenen weg. Je schoenen zijn stoffig maar je vond dat niet erg en bleef lopen. De schaarse straatlantaarns vormden plassen van licht op de grond waar je niets uit kon lezen. Maar je bleef lopen en bewegen zonder afscheid te nemen.

Een raam klapte open, een kind rende snel naar binnen en de moeder schreeuwde een aantal woorden.

'Ik zie je gauw!' zei het kind tegen zijn vriend.

De geluiden stierven weg, spoorloos en al vergeten, maar opgeslagen in je hamerend hart.

Verderop, waar je auto stond geparkeerd, veegde je het stof van de ramen weg. Een raam was ingeslagen, scherven waren binnengevallen en verspreid over de achterbank. Door je binnenraam volgde je de elektriciteitspalen met je ogen.

De weg voor je rekte zich eindeloos vooruit en lineair, samen met de draden tussen de elektriciteitspalen. Je volgde ze met je ogen, tot het einde uitgestrekt. Het geluid van de kinderen gonsde nog in je oren, terwijl je in het duisternis naar huis reed met bescheiden woorden in je hart en hoofd.

*

'Ik zie je gauw,' zei het kind.


end


WeeromLet op: Spelling (deels) uit 1864: [bijwoord] op nieuw, nog eens; terug.